De basisleringen van de theosofie zijn van geen waarde als ze niet in het dagelijkse leven worden toegepast. In de mate waarin dit gebeurt, worden het levende waarheden, en dit is iets anders dan alleen maar een intellectuele weergave van de leer. Louter intellectueel begrip kan spirituele trots tot gevolg hebben, terwijl de levende leer iets wezenlijks wordt door de mystieke kracht van de menselijke ziel. Vele grote denkers hebben hierbij stilgestaan. Paulus schreef:
Als ik niet menslievend ben, hoewel ik in de talen van mensen en engelen spreek, dan ben ik slechts als het geluid van koper of een rinkelend cimbaal. En al bezit ik de gave om in de toekomst te kijken, en begrijp ik alle geheimen, heb ik alle kennis en heb ik zoveel geloof dat ik bergen kan verzetten, maar als ik niet menslievend ben, dan ben ik niets. En al schenk ik mijn hele bezit om de armen te voeden, en geef ik mijn lichaam om het te laten verbranden, maar niet menslievend ben, dan zal ik hiermee niets winnen. – 1 Cor. 13:1-3
De Stem van de Stilte, waarin de opvattingen van de hoogste scholen van occultisme tot uitdrukking worden gebracht, vraagt van ons om uit het zonlicht in de schaduw te treden, om zo meer plaats te maken voor anderen, en verklaart dat degenen die wij in dit leven helpen ons in een volgend leven zullen helpen.
De steunpilaren hiervoor zijn de leringen van karma en reïncarnatie. De eerste laat zien dat we moeten oogsten wat we zaaien, de tweede dat we terugkomen in het gezelschap van degenen met wie we in andere levens hebben geleefd en gewerkt. Paulus’ opvatting stemt geheel overeen met die van alle andere occultisten. Zijn hierboven gegeven woorden moeten worden gezien in het licht dat theosofie op alle soortgelijke geschriften werpt. Tegenover menslievendheid, die liefde voor onze medemens inhoudt, staan allerlei deugden en verworvenheden. Deze zijn alle van geen waarde als menslievendheid ontbreekt. Waarom? Omdat ze sterven met de dood van de mens die geen liefde kent; ze zijn van geen waarde en die persoon wordt zonder vrienden en zonder capaciteiten wedergeboren.
Dit is van het grootste belang voor de ernstige theosoof die de fout kan maken om alleen intellectuele voordelen te verwerven, maar geen menslievendheid kent. Het feit dat we nu in de theosofische beweging actief zijn, betekent dat we dat in andere levens ook zijn geweest, en in de toekomst opnieuw zullen zijn en, wat nog belangrijker is, dat zij die nu in ons midden zijn, in ons volgende leven wederom in ons gezelschap zullen incarneren.
Zullen degenen die we nu kennen, of die bestemd zijn ons te leren kennen vóór dit leven is afgelopen, onze vrienden of vijanden worden, onze helpers of tegenwerkers in het volgende leven? En wat zal dan de oorzaak zijn van hun vijandschap of vriendschap? Niet wat we tegen hen zullen zeggen of voor hen doen in dat toekomstige leven. Want niemand wordt in dit leven je vriend door tegenwoordige daden alleen. Hij was al je vriend, of jij die van hem, in een voorafgaand leven. Je huidige daden zullen alleen de oude vriendschap doen herleven, de oude verbintenis vernieuwen.
Was hij tevoren je vijand dan zal hij dit ook nu zijn, ook al help je hem nu, want deze neigingen duren altijd meer dan drie levens voort. Zij zullen ons meer en meer tot hulp worden als we de banden van vriendschap van vandaag versterken door menslievendheid. Hun neiging tot vijandschap zal in ieder leven met een derde afnemen als we nu volharden in onze vriendelijkheid, liefde en menslievendheid. En die menslievendheid is niet een geschenk uitgedrukt in geld, maar een welwillende gedachte bij iedere zwakte en iedere mislukking.
Dus onze toekomstige vrienden of vijanden zijn zij die nu en later in dit leven bij ons zijn. Als we vandaag toelaten dat we tekortschieten in onze menslievendheid tegenover degenen die nu vijandig lijken, maken we een ernstige fout en stellen hiermee de dag van verzoening nog drie levens uit. We worden geërgerd en gehinderd door zowel mensen die ons met opzet tegenstand bieden, als mensen die ons louter door hun afkerige blik of temperament en onbewuste daden irriteren en van de wijs brengen. Onze gedragslijn van zelfrechtvaardiging van onze eigen vaak maar onbeduidende persoonlijkheid, brengt ons ertoe hen te berispen, te bekritiseren of aan te vallen. Het is niet juist om zo te handelen. Zouden we een blik in een volgend leven kunnen werpen, dan zouden we die mensen voor wie we nu weinig mildheid tonen kunnen zien, die de prairie van dat leven met ons oversteken en ons steeds voor de voeten lopen en altijd het licht voor ons verborgen houden. Maar als we onze huidige houding veranderen, zullen in dat toekomstige leven die vervelende mensen en partiële vijanden en tegenwerkers ons helpen en bij iedere inspanning steun geven, omdat karma hen dan misschien grotere kansen biedt dan ons, en betere capaciteiten.
Is een theosoof die hierover nadenkt zo dom om, terwijl hij de kracht heeft om zichzelf te veranderen, door te gaan met een koers die in zijn volgende leven tot een oogst van doornen leidt? We zouden moeten volharden in onze menslievendheid en goedheid ten opzichte van onze vrienden, en het is niet moeilijk hen te willen helpen. Maar voor degenen aan wie we van nature een hekel hebben en die ons nu irriteren, zouden we in het bijzonder moeite moeten doen om hen te helpen en ten opzichte van hen voorzichtig een gevoel van liefde en menslievendheid te ontwikkelen. Dit draagt bij tot onze karmische investering. Door de tegenovergestelde weg te volgen wordt, zo zeker als de zon opkomt en water naar beneden stroomt, rente van de rekening afgetrokken en in het grootboek van het leven aan de verkeerde kant een zware post opgevoerd.
De hele theosofische organisatie zou vóór alles moeten handelen volgens de regels die door Paulus zijn geschreven en ook in De Stem van de Stilte staan. Want de karmische tendens is een onwrikbare wet. Ze dwingt ons om voort te gaan in deze stroom van denken en leringen; en allen die nu daarbij betrokken zijn zullen opnieuw daarin incarneren. Sentiment kan de wet geen centimeter doen wijken; hoe sterk onze emotie misschien ernaar streeft om van die mannen en vrouwen die we nu niet aardig vinden of waarderen af te komen - en voor iedereen zijn er in onze gelederen veel van dat soort mensen - de wet zal ons opnieuw in dat gezelschap brengen met een toegenomen vriendschappelijk of een verminderd vijandig gevoel, naarmate we nu het ene creëren of het andere voorkomen. Het was het doel van de stichters van de Theosophical Society om impulsen tot toekomstige vriendschap op te wekken; dit moet het doel zijn van al onze leden.
Wat wilt u in uw toekomstige leven hebben, vijanden of vrienden?
Vertaald uit The Path, januari 1893.
© Nederlandse vertaling 2002 Theosophical University Press Agency
Gepubliceerd in het tijdschrift Sunrise jul/aug 2002
Inhoudsopgave artikelen William Quan Judge
Andere artikelen over karma, lot, vrije wil